Een koperen schaaltje uit de Romeinse Tijd in de collectie van het Provinciaal Utrechts GenootschapConservering en restauratie van dit object is mogelijk gemaakt door Centernet Archeologie.
Het objectDit schaaltje op lage voet uit de Romeinse tijd maakt al sinds de 19e eeuw
deel uit van de collectie van het Provinciaal Utrechts Genootschap (PUG). In
1832 is het door L.J.F. Janssen opgegraven uit een grafheuvel in Moyland,
Duitsland. Janssen (1806-1869) - aanvankelijk predikant - was vanaf 1835 aangesteld
bij het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden [1]. Het schaaltje is 4,7 centimeter hoog en heeft een diameter van 18 centimeter. Aan de buitenzijde, ter hoogte van de rand bevinden zich tegenover elkaar tweemaal twee zilverkleurige plekken, zeer waarschijnlijk sporen van aangesoldeerde handvatten. Eén van deze plekken is bedekt met een fragment linnen. Vermoedelijk is het schaaltje bij het begrafenisritueel - gewikkeld in een lap linnen - in de grond geplaatst. Oorspronkelijk heeft het schaaltje crematieresten bevat.
Niet alleen een archeologisch maar ook een historisch objectJanssen heeft ten tijde van zijn opgravingswerkzaamheden in 1832 gedetailleerde aantekeningen gemaakt. Hij schrijft over Moyland:
De materiële conditieHet schaaltje vertoont verschillende vormen van beschadiging. Mechanische schade komt voor in de vorm van enkele deuken, maar dit bedreigt niet de conditie van het voorwerp. Chemische schade in de vorm van corrosie daarentegen vormt wel een bedreiging. Op meerdere plaatsen zijn gaatjes waarneembaar in het object. Deze gaatjes zijn het gevolg van chloriden-gerelateerde corrosie (meestal omschreven als "bronspest"). De conditie van het metaal loopt zeer sterk uiteen. Er zijn gedeelten met een volledig intacte, onaangetaste geelbruine koperpatina, terwijl op andere plaatsen het originele vlak is verdwenen en het verband nog slechts bestaat uit opliggende corrosie. Corrosie die eveneens te wijten is aan de aanwezigheid van chloriden. Het is opvallend hoe gedetailleerd Janssen een vergelijkbare toestand van het object beschrijft in 1832. Van het door hem vermelde koperen plaatje, dat op de buitenkant zou zijn aangebracht, is echter geen spoor aangetroffen. Wellicht was ook toen al de zo sterk uiteenlopende conditie opvallend en wellicht zelfs verwarrend. Mogelijk heeft de inhoud van het schaaltje - crematieresten - invloed gehad op de lokaal sterk verschillende graad van corrosie. Uit Janssen's beschrijving kunnen we ook opmaken dat het schaaltje ten tijde van de opgraving geen handvatten meer had, wat ook wordt bevestigd door het aangekoekte linnen dat zich juist op een van de aanhechtingslocaties van een verdwenen handvat bevindt.
De behandelingHet schaaltje moet worden behandeld vanuit twee gezichtspunten. Enerzijds is het een archeologisch object in een grafcontext uit de Romeinse tijd. Anderzijds is het ook een historisch object. Het historische aspekt komt tot uitdrukking in bijvoorbeeld het papieren nummer X32, maar ook in de gedetailleeerde beschrijving van de conditie ten tijde van de opgraving door Janssen. Bij de verwijdering van de chloriden en de corrosie is het van belang de beschreven uitstraling zoveel mogelijk te respecteren. Ook het papieren nummer moet na behandeling worden teruggeplaatst. Het eerste dat opvalt aan het schaaltje is het verschil in uitstraling
tussen de binnen- en de buitenkant. Terwijl de buitenkant stofvrij lijkt,
en de intacte delen zelfs glimmen, is de binnenkant dof en zeer stoffig,
waarbij oneffenheden met stof en vuil zijn opgevuld. Het schaaltje is
tenminste enkele decennia, en waarschijnlijk sinds de toevoeging aan de
collectie, gestald en tentoongesteld in een niet volledig afgesloten in
een gedeeltelijk geverfde vitrine van (hard-?)hout. Om een betere indruk te krijgen van de conditie van het voorwerp onder
de corrosie en het vuil is een röntgenfoto
gemaakt. De opname laat zien dat de wand naar de voet toe dikker wordt,
maar ook dat er veel kleine beschadigingen, breuken en gaten in de wand
aanwezig zijn. Een donkere toon geeft een beschadiging of ontbrekend deel
weer. De min of meer egale grijstint suggereert dat op de meeste plaatsen het metaal nog grotendeels intact is. Positie 1 geeft vrijwel onaangetast metaal weer, positie 2 echter blijkt na het verwijderen van het stof aan de binnenzijde een verdiept gat te zijn, waarvan de dichtheid van de opliggende corrosieprodukten niet of nauwelijks afwijkt van de dichtheid van het onaangetaste metaal. Onderstaande foto geeft in strijklicht goed weer dat in het gebied van positie 2 een deel van het originele vlak is verdwenen. Het gat rechts correspondeert met de grootste, scherp begrensde donkere vlek op de röntgenopname. Na verwijdering van het nummer is het stof weggehaald met behulp van stofafzuiging en organische oplosmiddelen. Daarna is alle opliggende corrosie mechanisch verwijderd en zijn alle door chloriden aangetaste plekjes/kuiltjes ontdaan van corrosieprodukten. Vervolgens is het schaaltje behandeld met benzotriazol (BTA) om de cyclische reactie van chloriden met koper te doorbreken. BTA fungeert hierbij als een buffer die het ontstaan van nieuwe koperchloriden verhindert. Tenslotte is een matte lak aangebracht waaraan - onder andere - een UV- filterend materiaal is toegevoegd. Deze laag biedt bescherming bij contact en als buffer in schommelingen van relatieve vochtigheid van de bewaaromgeving. Het UV-filterend materiaal beschermt de het UV-gevoelige BTA tegen afname van de werking. De lacunes die ontstonden als gevolg van de verwijdering van opliggende corrosie zijn aangevuld met zuurvrij Japans papier en geïmpregneerd met Paraloid B72. Aan de hand van deze middelen is een oppervlaktestructuur gecreëerd die overeenkomt met de conditionele verschillen bij dit object en recht doet aan de beschrijving van de uitstraling door Janssen. De aanvullingen zijn bijgeschilderd met acrylverf. De bijschilderingen zijn net niet dekkend en op deze wijze kunnen de aanvullingen worden waargenomen in sterk tegenlicht. De aanvullingen en de bijschildering zijn volledig reversibel. In verband met de behandeling met Benzotriazol moest het schaaltje worden ondergedompeld in een vloeistof met chemicaliën, die een mogelijke chemische analyse van de linnen vezels zou kunnen verstoren. Om die reden is voorafgaand aan de behandeling met BTA een klein monster van het linnen genomen en apart opgeslagen voor eventuele analyse. Of het linnen nog chemisch onaangetast is kon niet vooraf worden bepaald. Mogelijk zijn door de behandeling van Lankelma in 1902 of door een andere, onbekende behandeling al eerder chemische stoffen aan het linnen toegevoegd.
Bronnen: Provinciaal Utrechts Genootschap 1 E.H.P. Cordfunke, e.a. (red.); Loffelijke verdiensten van de archeologie, C.J.C. Reuvens als grondlegger van de moderne Nederlandse archeologie; 2007; p 117. 2 PUG archief, Utrecht.
|